J. H. Rovers - Pro Patria - Onze Volkswapening Te Land En Ter Z
Schrijver: | J. H. Rovers |
---|---|
Titel: | Pro Patria - Onze Volkswapening Te Land En Ter Zee - 1878 |
Taal: | Nederlands |
Uitgever: | C. van Bentum, Utrecht - 144 bladzijden |
Bijzonderheden: | oud boekje, mist omslag voorzijde, titelpagina los, compleet van inhoud, vrij van aantekeningen |
Prijs: | € 11,00 (Excl. verzendkosten) |
Meer info: |
enige info
Pro patria. Onder dit opschrift en den titel ‘Onze volkswapening te land en ter zee’ heeft de ‘oud-koopvaardijkapitein en scheepsexpert J.H. Rovers’, bovendien schrijver van ‘Onze Scheepvaart. Onze Zeelieden en Passagiers. Een beroep op het Nederlandsche Volk’, een opmerkelijke brochure geschreven, welke we in dit tijdschrift wenschen te bespreken. We noemden het werk van den Heer Rovers een brochure, omdat het tot die klasse van geschriften behoort, welke een der maatschappelijke quaestiën van den dag behandelen en dus niet van blijvend belang kunnen worden geacht. Door zijn omvang echter gaat het de gewone maat der brochures te boven, want het beslaat 144 blz. druks, welke ons bedunkens wel tot een kleiner cijfer hadden kunnen herleid worden. De uitvoerigheid van Rovers' betoog achten we een ge 48 brek in zijn verdienstelijken arbeid, en zijne talrijke citaten en verwijzingen naar min of meer bevoegde autoriteiten, welke van zijn grondige studie en velerlei nasporingen op het door hem gekozen gebied getuigen, hadden we gaarne voor een groot gedeelte gemist. De door R. verdedigde stellingen behoeven geen steun van talrijke citaten in proza en poëzie, welke bovendien niet altijd op juiste wijze staven wat de Schrijver nader betoogen wilde. Dat een oud-koopvaardijkapitein, tevens scheeps-expert, een geschrift openbaar maakt over ‘onze volkswapening’, - een onderwerp vroeger alleen door een zeer beperkt aantal ‘deskundigen’ behandeld, - is waarlijk een zeer opmerkelijk feit, dat getuigt voor de toenemende belangstelling der Natie in het groote, maar lang miskende nationaal belang: onze verdedigbaarheid. We kunnen ons daarom ditmaal ook wel vereenigen met het procédé van den Heer Rovers, om bij zijn naam zijne titels te voegen, hoewel we anders die vele titels op een titelblad gaarne missen. Ze doen aan de verdiensten van het boek niets af en de lezer heeft er ook niets aan. In dit geval doet het ons echter pleizier te weten met wien we te doen hebben, en 't zou een alleraangenaamste verrassing voor ons zijn, als we eens onder of boven een opstel over onze defensie den naam en de qualiteit van een makelaar in koffie of tabak mochten ontmoeten. De Schrijver leidt zijn werk in door een betoog over de noodzakelijkheid van een voldoende krijgsmacht te land en te water. Voor de meeste verstandige en ‘rechtgeaarde’ Vaderlanders zou men zulk een betoog overbodig kunnen achten. In Frankrijk, in Duitschland en Engeland en in alle andere Europeesche landen althans De Schrijver leidt zijn werk in door een betoog over de noodzakelijkheid van een voldoende krijgsmacht te land en te water. Voor de meeste verstandige en ‘rechtgeaarde’ Vaderlanders zou men zulk een betoog overbodig kunnen achten. In Frankrijk, in Duitschland en Engeland en in alle andere Europeesche landen althans zou het dit zijn; bij ons niet alzoo. Hoewel het recht begrip over onze verdedigbaarheid en de plichten welke, overeenkomstig het door den Schr. op de eerste bladzijde aangehaalde art. 177 der Grondwet, op elk Nederlandsch burger rusten, in den laatsten tijd aanzienlijk is toegenomen, zijn er, helaas, nog maar al te velen, die de assurantie-premie voor onze defensie, - zooals de Schr. 't noemt, - voor ‘weggeworpen geld’ houden, en wij zijn 't daarom volstrekt niet eens met hen, die beweren, dat de voorstanders van afschaffing der land- en zeemacht tot de zeldzame uitzonderingen behooren. Men moet maar in onze koopsteden en in zekere ‘onafhankelijk-gezinde’ gemeenten van ons land komen, om over onze verdedigings middelen, en meer speciaal het Leger, te hooren spreken als over een nationalen kanker, die onze volks-welvaart wegvreet. Wij achten des Schrijvers betoog daarom ook volstrekt niet overbodig. Al is op 'tzelfde aanbeeld in den laatsten tijd onvermoeid gehamerd; daarom nog niet genoeg. Er moet aanhoudend op geklopt worden. Het argument, zoo juist door den Schr. aangevoerd, dat een veroveraar ons allereerst den ‘algemeenen dienstplicht en zware oorlogs-schatting’ zou opleggen, doet alles af. Is het beter door 49 te voeren om zijne belangen te dienen, om vijanden, die niet onze vijanden zijn, te bevechten, dan uit eigen, vrijen wil ze ter hand te nemen, om onze aanranders af te weren? - Ja? - Schaf dan leger en vloot af en wacht, tot de vreemdeling door zijne legerscharen uw grond laat bezetten. Stellig zult ge dan niet lang behoeven te wachten. Dat argument, 't welk men met onbegrijpelijke kortzichtigheid uit het oog schijnt te verliezen, moet zooveel mogelijk worden vooropgezet. De overtuiging, dat het een plicht, een noodzakelijkheid is om burger en tevens soldaat te zijn, moet een ingewortelde volks-overtuiging worden en blijven; dan eerst kunnen we zeggen: we zijn een vrij, onafhankelijk volk, sterk door onzen wil, om die vrijheid en onafhankelijkheid tegen den machtigste te verdedigen. Boven het tweede hoofdstuk plaatst de Schrijver twee motto's, - een paar van die machtspreuken, welke in den mond van een man als Napoleon I als orakels golden, maar die hier op bedenkelijke wijze bij elkaar zijn gebracht: ‘De oorlog is niets anders dan de kunst om op een zeker punt meer manschappen bijeen te brengen dan de vijand er tegenover kan stellen’, en: ‘In den oorlog zijn de manschappen niets; één man is alles’. Wij zouden meenen, dat deze beide, zoogenaamde axioma's elkander hier dood doen en begrijpen dus niet, wat de schrijver ermede voor heeft. Wat hij bewijzen wil en ook bewijst, zonder motto's en citaten, is, dat we een goed leger en een goede vloot moeten hebben en als grondslag daarvoor persoonlijken dienstplicht en algemeene oefening in den wapenhandel. In nog korter woorden: een bruikbaar en talrijk personeel. Zeer terecht veroordeelt de Schr. de geldverkwisting aan materieel - zoogenaamd doode strijdkrachten - en de verwaarloozing van het personeel. Honderden hebben dit vóór hem gedaan; maar dit blijkt nog niet genoeg. Het personeel wordt nog te weinig geteld, en men hecht nog te veel waarde aan de doode strijdkrachten, welke zonder de levende als nul en van geener waarde zijn te beschouwen. Lang is 't nog niet geleden, dat we Ministers hadden, die kippenvel kregen op de bloote gedachte van Maastricht, Venlo, Den Bosch, Breda, Bergen op Zoom enz. aan 't houweel en de spade prijs te geven. Die geniale mannen zouden zelfs, als men hen had laten begaan, ons landje met vestingen en forten hebben overdekt, maar waar de verdedigers vandaan te halen om al die kostbare steen- en aardklompen te bezetten, dat was een bijzaak, waaraan ze niet schenen te denken. Als de forten en vestingen er maar waren, dan zaten we veilig. Alsof de vijand, die met talrijke legers kwam opzetten, zich wat aan die versnipperde garnizoentjes zou gestoord hebben! - Zulke Ministers hebben somtijds een lang, ministerieel leven genoten, tot voordeel van hunne beurs, maar tot groot nadeel voor het land. En nog zijn de vestingliefhebbers bij ons niet uit de wereld; want zeer onlangs hoorden we De Tijdspiegel. Jaargang 36 50 een hoog officier van een zoogenaamd ‘wetenschappelijk wapen’ met veel autoriteit beweren, dat er weder een gulden tijdperk voor den vestingbouw in aantocht was. Wij achten ons te gering en onwetenschappelijk, om zulke autoriteiten tegen te spreken, maar we wagen hier toch de opmerking, dat Metz, Sédan en Straatsburg alleen hebben geleerd hoe legers, die in en bij vestingen hun heil en behoud zoeken, kunnen te gronde gaan, en dat het beroemde Plewna minder een vesting, dan wel een versterkt legerkamp was, onder de oogen van den vijand opgeworpen. Hoe hieruit het nut der vestingen blijkt, begrijpen we niet, en wij beschouwen dan ook in onzen eenvoud elke vesting, die geen belangrijk acces moet verdedigen, voor een onding. ‘Aan de doode strijdkrachten’, zegt onze Schr., ‘werd immer te veel geld verknoeid..... Waren onze wetten rechtvaardig, dan zouden de grootste rechten met de grootste plichten gepaard gaan. De hoogst aangeslagenen in 's Rijks belastingen moesten dan ‘les enfants perdus’, de kiezers het Veldleger en de minvermogenden de Schutterijen uitmaken. Zoo onnoozel was men intusschen niet. De rechten voor zich bewaren, de plichten aan den armen broeder afstaan, ziedaar de leus der plutocratie en bourgeoisie, de quintescens onzer Staatsregeling van 1848. Van af dit standpunt beschouwd, van af het standpunt der bevoorrechte klassen en hunne afgevaardigden, van af hunne eigene belangen dan vond en vindt de opheffing van ieder privilegie natuurlijk altijd den grootsten tegenstand en in velen onzer liberale partij zien wij de krachtigste verdedigers voor zijne instandhouding, de krachtigste voorstanders van de handhaving der bloedbelasting. ‘In de tijden van het jus primae noctis n a m e n de adel en geestelijkheid DE VROUW, DEN MAN en DE BEURS; thans nemen de plutocratie en bourgeoisie DE BEURS en DEN MAN en.... somtijds k o o p e n ze door kracht van geld ook DE VROUW! ‘De plutocratie en bourgeoisie zijn natuurlijk even groote voorstanders der plaatsvervanging, als vroeger de adel en geestelijkheid van het jus primae noctis.’ De uitval is bitter in de hoogste mate, maar hij getuigt - al is hij overdreven - van een warm gevoel voor recht en billijkheid, van innige belangstelling in het lot van den minderen burger, van het juiste begrip omtrent de eischen onzer nationale verdediging. Wij bezitten het recht niet ons te verheffen op eene beschaving en eene staatsregeling, die heeten elk ingezeten gelijk te maken voor de wet, zoolang er eene plaatsvervanging bestaat, welke den rijke vergunt den moeielijksten burgerplicht van zich af te schuiven, en den arme dwingt zijn broodwinning en zijn gezin te verlaten om de bezitting van den rijke te verdedigen. Al spoedig stapt onze Schr. van de krijgsmacht te land af om te komen tot die van de zee, - zijn eigen element. Niets natuurlijker De Tijdspiegel. Jaargang 36 51 dan dat, en hoewel het óns element niet is, willen we hem ook daar, zoo goed mogelijk, volgen. Schr. vangt aan een tafereel op te hangen van de talrijke, groote en verheven eischen, waaraan de zeeman moet voldoen. ‘Honderd gevaren voor éene glorie, tien helden in een enkel man!’ Zoo eindigt hij zijn dithyrambe op den zeeman, welke in een enkelen zin van niet minder dan een heele bladzijde is saamgevat. Wij stemmen volkomen in met den lof, welke den goeden zeeman wordt toegezwaaid, maar we hadden dien gaarne hier wat minder lang, in wat minder gezwollen taal en wat duidelijker stijl aangetroffen. Trouwens, taal en stijl zijn de sterkste zijden van onzen belezen auteur niet. Waar 't hart vol van is, loopt de mond van over. Een goed zeeman, zooals we ons met alle recht den Schr. mogen voorstellen, moet dwepen met zijn vak; hij moet er de schoonste roeping in zien, die een man kan volgen. En dit is ze ook. Er worden vele gaven van verstand, hart en karakter gevorderd om een zeeman te vormen, en vooral een zeeman, die tevens krijgsman en aanvoerder is. Op deze grondstelling bouwt de Schr. zijn zeer juist beweren, dat ook voor de marine het personeel gesteld moet worden boven het materieel, - ‘meer nog’, zegt hij ‘dan voor het Leger’. - ‘Het materieel’, gaat hij voort, ‘is hier van secondair belang. Schepen en wapenen zijn immers in bijna onbeperkte hoeveelheden voor geld te koop; het personeel daarentegen kan men niet onmiddellijk schep |
belangrijke mededeling: mijn e-mail heeft grote problemen met hotmail (en outlook) adressen, kijk vooral in uw spamfolder voor mijn antwoordmail! mijn e-mail adres is: kautskie@online.nl
De verkoper zal binnen 3 werkdagen contact met u opnemen om de koop verder af te handelen.
Het huisnummer is ook opgegeven in het straat veld. Gelieve controleren of de velden straat en huisnummer correct zijn opgegeven.
Straat:
Nummer:
- Alle boeken zijn compleet en verkeren in normale antiquarische staat, tenzij anders beschreven. Kleine onvolkomenheden, zoals een ingeplakte ex-libris of een naam op het schutblad, zijn niet altijd vermeld
- U handelt deze order direct af met Kautskie
Deze verkoper is een particulier, dit heeft invloed op welke rechten voor u als koper ontbreken. Zo heeft u geen herroepingsrecht of conformiteitsrecht. Verder lezen. - Na uw bestelling ontvangen u en Kautskie een bevestiging per e-mail. In de e-mail staan de naam, adres, woonplaats en telefoonnummer van Kautskie vermeld
- De Koper betaalt de verzendkosten, tenzij anders overeen gekomen
- Kautskie kan betaling vooraf vragen
- Boekwinkeltjes.nl probeert Kopers en Verkopers tot elkaar te brengen. Boekwinkeltjes.nl is echter nimmer partij bij een overeenkomst die gesloten wordt tussen Koper en Verkoper door gebruikmaking van de site. Als u een geschil hebt met één of meer gebruikers, dient u dit zelf op te lossen. U vrijwaart Boekwinkeltjes.nl van enigerlei vorderingen, aanspraken op schadevergoeding en dergelijke, verband houdende met dergelijke geschillen.
Onthoud mijn gegevens
Registreer u vrijblijvend als koper!
Besteld, hoe nu verder?
De verkoper zal binnen 3 werkdagen contact met u opnemen om de koop verder af te handelen. Afhankelijk van uw locatie heeft u in de meeste gevallen binnen 2 dagen uw bestelling in huis.