14 mei 1948. Eindelijk is de dag aangebroken dat de staat Israël wordt uitgeroepen. De Britten verlaten het gebied. Joden en Moslims strijden om de heilige stad Jeruzalem en zijn bereid daarvoor hun leven te geven.

Op dit historisch tijdstip volgen we verschillende mensen die we hebben leren kennen in 'De Kronieken van Sion' en 'Het Verbond met Sion'.
Zoals Mosje Sachar, hoogleraar archeologie aan de Hebreeuwse universiteit en strateeg van de Hagana-groep, die probeert de Joodse wijk te beschermen met een handvol munitie en nog minder manschappen. Ondertussen doet zijn zwangere vrouw Rachel, die hij in het relatief veilige Tel Aviv had achtergelaten, haar uiterste best om Jeruzalem te bereiken, al vliegen de kogels haar om de oren.
Tijdens deze levensgevaarlijke reis leert ze de verbitterde Lori Ibsen kennen, die getrouwd is met Jacob Kalner maar hem sinds haar huwelijk nauwelijks heeft gezien. Jacob voelde zich gedwongen, meteen na aankomst in het Heilige Land, dienst te nemen in het prille Israëlische leger, waar ook 'Dummkopf' Alfie Halder zich verdienstelijk maakt.
Daoed en Gawan, twee Arabische weesjongens, worden onwillekeurig betrokken in de strijd en kiezen daardoor partij tegen hun vroegere kameraad Jacov Lubetkin. Te midden van het oorlogsgeweld worden ze geadopteerd door een wel zeer opmerkelijke man, die Jeruzalem is binnengetrokken, samen met de Soeurs Reparatrice, uit een Frans klooster aan de rand van de stad. Ongewild zijn deze nonnen bij het conflict betrokken geraakt, en ze ervaren aan den lijve dat de 'Engel des Heren Zich legert om wie Hem vrezen'.