Al in 1943 stond het voor Lodewijk van Deyssel (1864-1952) vast: zijn grote biografie zou worden geschreven door niemand anders dan de (op dat moment achttienjarige) Harry G.M. Prick. Toen hij ruim acht jaar later gestorven was, kon Prick dan ook beschikken over zijn volledige literaire nalatenschap. Nooit is Van Deyssels vertrouwen beschaamd: regelmatig heeft Prick gezorgd voor heruitgaven van Van Deyssels werk; Pricks omvangrijke, aan informatie overrijke proefschrift is gewijd aan de prachtige, maar enigszins veronachtzaamde 'jongensjeugd-schetsen' van Van Deyssel (De Adriaantjes), en bovenal: aan Pricks pen ontvloeide een niet-aflatende stroom deelstudies over leven en werk van de grote Tachtiger, deelstudies die binnenkort grotendeels voorstudies genoemd zullen kunnen worden, voorstudies voor de inderdaad in vele opzichten grote biografie, waarvan u het eerste deel in handen hebt.
Het eerste deel beslaat niet meer dan vijfentwintig jaar - maar iedere lezer zal het erover eens zijn: die vijfentwintig jaar zijn de meest bewogene, de beslissende, kortom de (niet eens zozeer literair als wel biografisch) belangrijkste. Terecht heeft Prick er dan ook voor gekozen Van Deyssels leven in deel 1 op de voet te volgen, terwijl hij in deel 2 niet meer dan drie standpunten kiest: de steden waar KJ.L. Alberdingk Thijm na zijn Amsterdamse tijd heeft gewoond.
Karel nam al jong het pseudoniem Lodewijk van Deyssel aan - de naam van zijn vader, dichter en voorvechter van de katholieke emancipatie, was al te bekend bij het toenmalige publiek. Niet meteen was hij een godde- en vooral zedeloze nieuwlichter; wel was hij een moeilijke jongen geweest, die op diverse kostscholen niet te handhaven bleek en die in een zaak geplaatst moest worden, tot hij verkoos van de pen te gaan leven. Zijn steeds wisselende verhouding tot zijn ouders, broers en zuster laat Prick direct tot ons spreken in vele brieffragmenten. Ook bij het prille begin en, korte tijd later, bij de aanvankelijke successen van Van Deyssels literaire carrière zitten wij op de eerste rij. En Prick zou Prick niet zijn als hij de petite histoire ondertussen vergat: we zien Van Deyssel ook onder de mannen rond Theo Bouwmeester en naderhand op een kasteeltje in de Ardennen als bruidegom van een eenvoudig meisje, als fat met een gat in zijn hand, als bedenker van de vreemdsoortigste werktuigen om zichzelf te weerhouden van de gevreesde onanie. Aan het eind van deel 1 sterft Thijm senior; de jongste zoon is doodarm, al is hij de schrijver van twee beruchte romans, en verbant zichzelf naar het goedkope Bergen op Zoom, de eerste van de drie steden van deel 2.