In het begin van het boek wordt er een man op krukken in de gracht gegooid door een paar politieagenten (hun bijnamen zijn Karate en Ketchup) vanwege agressief gedrag in een Amsterdamse kroeg, deze man blijkt pas verlaten te zijn door zijn vrouw die de hele inboedel had meegenomen. In het huis lag zelfs geen vloerbedekking meer.
Twee rechercheurs (Grijpstra en de Gier) worden op deze zaak gezet en snappen er niets van totdat ze een dood hondje op het dak vinden dat het hondje van verheugt blijkt te zijn. Vervolgens gaan ze met de oom en tante van verheugt gingen praten. Ze wisten te vertellen dat verheugt toen hij klein was boos was op zijn teddybeer en hem toen had onthoofd en begraven. Toen Grijpstra en de gier dit hoorden dachten ze dat Frits Verheugt Ria Verheugt had vermoord en vervolgens bij een wegopbreking had begraven. Na een tijdje als Grijpstra en de Gier bij een kroeg iets gaan drinken dicht bij het huis van Frits verheugt blijkt dat de dochter van de kroegbaas ("martietje") verliefd is op Frits verheugt en om martietje gelukkig te maken ze een plan om hen te koppelen. Op het moment dat martietje en Frits net staan te zoenen komt Ria verheugt te voorschijn in vermomming en probeert hun te vermoorden, maar Grijpstra en de Gier zijn haar net iets te snel af en weten dat te verhinderen. Op het einde wordt het verloop van gebeurtenissen beschreven als: 'een haas holt door de wei. Hij let niet op. Hij botst tegen een hek op. De klap komt hard aan. Hij tolt doelloos in het rond. Er staan ook een paar koeien in de wei. De haas botst tegen een koe op. De tweede klap is te veel. De haas valt flauw. Hij ligt onder de koe. "Kijk eens," zegt de koe tegen de andere koeien, "ik heb een haas gevangen"'.