Prof.dr. Gerardus van der Leeuw ('s-Gravenhage, 19.03.1890 - Utrecht, 18.11.1950).
Na Gemeentepredikant in 's-Heerenberg (1916-1918) werd hij tot hoogleraar benoemd aan de Rijks Universiteit
Groningen (1918-1950).
Als wetenschapper was Van der Leeuw in vele disciplines thuis; ook en zeker mag genoemd worden het theologische vak 'de Liturgie' (zijn naam is dan ook verbonden aan de 'Van der Leeuw Stichting').

'VOORREDE
In ons land zijn pogingen tot het geven van een Liturgiek ondernomen door Gunning, Kruijff en Kuyper.
De groninger hoogleraar vond van deze drie den straksten vorm, de hervormde predikant toonde den breedsten blik, de gereformeerde leider had het sterkst kerkelijk en catholiek besef. Alle drie leverden inzijn soort voortreffelijken arbeid.
Maar sedert zij schreven is veel veranderd. (...).
Dit boek wil nu den lezer vooreerst helpen bij de bezinning op het wezen van den eredienst en de toepassing daarvan in de Hervormde Kerk. Maar wil tevens een handleiding zijn bij de practijk. Wanneer wij God dienen in zijn huis, mag niets slordig of toevallig, nog minder zielloos zijn. Daarover kunnen wij het allen eens zijn.
Maar dan moeten wij er ons ook rekenschap van geven wat de bedoeling is van elk woord, elk gebaar.
Dan eerst kunnen wij beoordelen of en in welken zin de eredienst anders moet worden. Dit boek is dus ge-
schreven voor predikanten èn gemeenteleden. Het wil een bescheiden poging doen tot opvoeding in Gods dienst. Het wil ons helpen bij een bewust deelnemen in den dienst der verkondiging en aanbidding. (..).
Dit boek is een leerboek en het is geschreven voor alle gemeenteleden, die graag iets willen leren. Onder
dezen schaart de schrijver zich op de eerste rij. Hij meent niet, dat hij het wèl weet. maar hij wil een poging doen om, samen met anderen, te leren wat God van ons wil, wanneer wij, naar zijn gebod, samenkomen.
Het schrijven van dit boek heeft mij beziggehouden, getroost en gesterkt in de donkere maanden na 10 Mei 1940. Het zal zijn doel bereikt hebben, wanneer het sommigen kan doen beseffen, dat, ook als aardse huizen worden afgebroken, Gods Huis openstaat'.