'Het Kopergeld van de gouden eeuw' is de titel van een 4-delige serie, die schetst hoe gewone mensen in Holland ten tijde van de 17de eeuw hebben geleefd, gewerkt, gevoeld en gedacht.
In dit 1ste deel 'Het dagelijks brood' gaat het over de materiële kant van het bestaan van de ambachtsman, de boerenknecht, de visser, de matroos en de huursoldaat. Hoge lonen brachten ze niet thuis. Wel kende het Holland van die tijd ook voor de laagst betaalden een levensstandaard die gunstig afstak bij die in andere landen. Uit het Duitse Rijk en de Zuidelijke Nederlanden stroomden dan ook duizenden op de Hollandse welvaart af.
Gemakkelijk hadden deze immigranten het niet, ook niet de stamverwante Brabanders en Vlamingen die wel in de kerk, maar niet in de maatschappij als gelijken werden aanvaard. Veel immigranten leefden aan de rand van het bestaansminimum, evenals trouwens vele Hollanders. In slechte tijden, met name in het winterseizoen, waren ze op ondersteuning aangewezen. Kerkelijke en wereldlijke armenzorg bleken gewoonlijk voldoende om de ergste nood te lenigen, zodat het ook in dure jaren niet tot werkelijke hongersnood kwam. Het armoedeprobleem was minder nijpend dan haast overal elders in het Europa van die dagen, al ontbraken de bedelaars en landlopers ook hier niet.
Dit boek is bedoeld voor iedereen die belangstelling heeft voor de geschiedenis van de Nederlandse zeventiende eeuw.