Dit boek gaat over onze veranderlijke God. Over de God van Abraham, van Jezus Christus, toch ook over de God van filosofen en wijzen, zelfs over de God, maar dan in liet meervoud, van de Grieken en de Romeinen. Gods veranderingen zijn niet te registreren. Gelukkig maar, anders was het met het ernstige, dikwijls ludieke, niet zelden frivole spel van mens en God gedaan. Wat te registreren, te beschrijven is, dat zijn de veranderingen in ons historisch beslaan. Gods gelijktijdigheden bij ons. Gelijktijdigheden in zulke menselijke zaken als de architectuur, de geslachtelijke relatie van man en vrouw, het gesproken en geschreven menselijke woord, de zo menselijke natuurwetenschappen, en de menselijke tijd. In die gebieden vonden, telkens synchroon, grote veranderingen plaats. Hoe zouden in die onderscheiden menselijke gebieden gelijktijdig veranderingen kunnen optreden wanneer ze niet alle voortkwamen uit één generaal initiatief? Dat initiatief, die paukenslag, of dat ongeduldig toegeven, ligt bij God. Drie omwentelingen worden besproken. Ten eerste de omwenteling in liet begin van onze jaartelling, toen de Grieks-Romeinse geloofsovertuiging week voor de christelijke. Ten tweede de omwenteling in de tijd van de Reformatie, toen de christelijke geloofsovertuiging, niet slechts binnen de Reformatie, verstrengeld raakte niet het klassieke humanisme. Ten derde de omwenteling in de eerste helft van de zeventiende eeuw, toen een nieuwe vorm van menselijke tijd oorzaak werd van de moderne geneeskunde en van de techniek.